Spiegelverhaal bij de ark van Noach
Verhaal van neushoorn Dozer
Op een zonnige nazomerdag stond de neushoorn bij mij voor de deur. Waar hij vandaan was gekomen? Dat weet niemand. En waar hij heen ging? Ik zou het niet weten. Er stond veel wind die dag. De bladeren aan de bomen hadden het zwaar te verduren, zo trok de wind aan de blaadjes.
“Bonk… Kaboem.”
Toen het tegen de deur bonkte, dacht ik eerst dat het een windvlaag was die tegen mijn voordeur aan het beuken was. Even keek ik op, maar haalde mijn schouders op om weer verder te gaan met het schillen van mijn appels. Morgen zou er visite komen en ik wilde een lekkere appeltaart gaan bakken.
“Bonk… schrap… schrap…”
Weer geluid aan de deur. Dit keer ook een schrabben alsof iemand met een steen de voordeur van de pastorie aan het bewerken was. Wat was dit toch? Mijn handen, plakkerig van het sap van de appel, veegde ik af aan een keukendoek. En nieuwsgierig ging ik op onderzoek wat zo’n raar geluid voor mijn huis maakte. En daar stond hij. Dozer. Een witte neushoorn.
(Nu denk je misschien dat de neushoorn wit is. Maar wit is Dozer niet. De neushoorn voor mijn deur had een grijze kleur, maar zo heet nu eenmaal het soort. Een grappig verhaal, eigenlijk. Want in Afrika, waar de witte neushoorns normaal gezien wonen, wordt hij in het Afrikaans wyd genoemd en wyd betekent wijd of breed. Maar de Engelsen snapten dat niet en dachten, dat de Afrikanen het over “a white rhinos”, een witte neushoorn hadden. Maar goed, dat verhaal heb ik ook pas later gehoord.)1
Zijn hoofd een beetje scheef houdend keek de neushoorn voor mijn deur me aan. Zijn ene poot hing in de lucht alsof die daar verdwaald was. Met zijn poot had hij natuurlijk eerst tegen mijn deur gebonkt. Zo op drie benen en zijn hoofd scheef was het een grappig gezicht geweest, was ik niet zo vreselijk geschrokken van de aanblik van de neushoorn. Ja, wat zouden jullie denken als een neushoorn in eens voor je deur stond?
Het kwam niet eens in me op om bang te worden en weg te lopen. Stokstijf stond ik met mijn hand nog aan de voordeur naar de neushoorn te kijken. Het leek wel een eeuwigheid, zoals we daar stonden. Dozer met zijn poot in de lucht, ik met open mond en grote ogen. Dozer kwam als eerste in beweging. Hij zette zijn poot netjes naast de andere voorpoot, maakte met zijn hoofd een knikkende beweging en zette een brede glimlach op. Het zag angstaanjagender uit dan waarschijnlijk de bedoeling was.
“Is de appeltaart al klaar?” vroeg de neushoorn met een diepe, galmende stem. “Ik ben al een tijdje aan het ronddwalen en heb eigenlijk wel een beetje honger. Mag ik binnen komen?” Met open mond keek ik naar de neushoorn. Een keer, twee keer, drie keer knipperde ik met mijn ogen. Stond er werkelijk een neushoorn voor mijn deur??? Dozer begreep mijn verbazing denk ik wel, want hij nam opnieuw het woord. “Ik snap dat ik u een beetje overval, maar ik heb echt een reuze-neushoorn honger.” Alsof ook zijn maag het gezegde wilde onderstrepen, was er een diep gerammel uit de buurt van de hangende buik van de neushoorn te horen. Een beetje schuldbewust keek hij eerst naar zijn buik, dan naar mij. “Alsjeblieft?” Automatisch kwam mijn antwoord: “Ja, kom dan maar binnen”. En ik draaide me om en ging de gang in.
Aarzelend klonk er geschuif van poten op de vloer en ineens een onheilspellend gekraak. Ik draaide me om en zag nog hoe de neushoorn met zijn brede rug was blijven steken tussen de posten van mijn voordeur. Verontschuldigend keek Dozer naar mij, haalde even diep adem en trok zijn buik in, waardoor hij met een zacht geknars door de deur kwam en mij achterna liep.
“Ehm.. zullen wij dan in de woonkamer gaan zitten?” vroeg ik. “Och,” zei Dozer, als je een lekkere badkuip hebt, zit ik liever daarin”, maar toen hij mijn aarzelende blik zag zei hij snel “maar de bank is ook prima, hoor. De badkuipen van tegenwoordig zijn toch een beetje klein gebouwd voor neushoorns. Gewoon schandalig.” Ik schudde ongelovig mijn hoofd. Zoiets had ik nog nooit meegemaakt. We gingen de woonkamer in en ik keek toe hoe Dozer probeerde op een nette manier op mijn bank te gaan zitten. Toen het niet lukte om met opgetrokken poten op de bank te zitten, liet hij zich uiteindelijk zijdelings liggend op de bank zakken. Met een kussen tegen zijn hoofd ging hij comfortabel liggen.
“Appeltaart?”, vroeg hij, zijn ogen smekend op mij gericht. “Nou, de appeltaart is nog niet klaar. Die moet eerst nog de oven in.”, bracht ik stamelend uit. Ik stond nog steeds onder schok. “Nou, doe dan maar een paar koekjes”, zei de neushoorn “En een kopje koffie, graag.” De situatie was te bizar voor woorden, dus ik vroeg: “Drinkt u uw koffie zwart of met iets erin?” “Met melk en 1 klontje suiker, graag. En u mag best jij tegen me zeggen. Mijn naam is Dozer.” “Dozer. Melk en suiker. Koekjes. Natuurlijk.” Hoofdschudden ging ik naar de keuken om mijn bijzondere gast koffie en koekjes te serveren. Toen ik terug kwam, keek Dozer me verwachtingsvol aan en stortte hij zich slurpend en smakkend op koekjes en koffie. In no time waren de koekjes op. “Meer?” vroeg ik. “Ach ja, graag. Als ik u niet lastig val.” Na het derde pakje koekjes keek Dozer tevreden op. Zo’n neushoorn heeft nu eenmaal best wat voedsel nodig.
Dozer schrapte zijn keel. “Waarvoor ik eigenlijk kom, ja, dat is eigenlijk een vraag die me al langer bezig houdt.” Ik keek Dozer afwachtend aan. Al had hij mij de relativiteitstheorie uitgelegd of gevraagd om permanent in huis te komen wonen. Niets had mij deze middag nog verbaasd. “Het is namelijk zo”, zei Dozer, “u bent dominee.” Ik knikte. Ja, inderdaad. “Dus u weet natuurlijk ook best wat over de bijbel. Wat ik mij nou al een tijdlang afvraag, dat is het volgende.” Hij schrapte zijn keel opnieuw. Het was blijkbaar een belangrijke vraag voor mijn wonderlijke gast. “Wat denkt u, dominee. Zijn er ook neushoorns op de ark van Noach geweest?”
Natuurlijk, welke andere vraag had de neushoorn ook aan mij kunnen stellen? “Want er staat in de bijbel alleen iets over vogels en vee en kruipende dieren, maar neushoorns zijn noch vogels, noch vee, noch kruipende dieren, dominee.” Dozer was zeker niet op zijn hoofd gevallen. “Dit is voor mij echt een belangrijke vraag. Want u moet weten, dat wij neushoorns een zeer bedreigde diersoort zijn. Jagers zijn gek op onze hoorns. Volgens hen bezitten onze hoorns geneeskrachtige eigenschappen. En zij die in die onzin van de geneeskrachtige eigenschappen van onze hoorns niet geloven, die maken wel wat anders van onze hoorns. Maar als wij neushoorns nou ook vertegenwoordigd waren op de ark van Noach, dan betekent dat toch, dat ook wij neushoorns zeer waardig zijn. Dat wij bijzonder zijn. Zo bijzonder, dat zelfs God ons wil redden en beschermen.
Dominee, wat denkt u, waren er ook neushoorns op de ark?” Zijn blik sprak boegbeelden. Zijn ogen stonden vol tranen. Op zijn voorhoofd was een diepe groef ontstaan. Mijn dikhuidige vriend was diepbedroefd over de dood van zijn soortgenoten. Om de manier waarop er gejaagd word op de hoorns van zijn familie en vrienden. Ik voelde hoe ook mijn ogen vochtig werden. Hoe wonderlijk het ook was, dat een neushoorn bij mij op de koffie was gekomen, Dozer had gelijk. Het is verschrikkelijk, dat allerlei dieren om hun huid, hoorns en pels op grote schaal worden vermoord. Maar ik wilde Dozer geen goedkoop antwoord geven. Daarom pakte ik een bijbel en ging ik het verhaal van de ark van Noach lezen.
In een viering kan hier het verhaal van de ark van Noach worden gelezen
Dozer had gelijk. In de vertaling stond inderdaad alleen iets over vogels, vee en kruipende dieren. Neushoorns werden niet expliciet genoemd. Maar, dacht mijn theologen-brein, het waren toch juist alle dieren die in de ark bescherming vonden. Er was toch geen soort vergeten? God wilde toch met heel de schepping een nieuw begin maken? Ik pakte mijn woordenboek erbij en toen begreep ik het. Met “vee” werden alle landdieren bedoelt, niet alleen koeien en schapen, maar gewoon alle dieren die op het land wonen. Ik legde het aan Dozer uit. “Alle diersoorten zijn met Noach de ark ingegaan.” vertelde ik. “Omdat God met alle mensen en alle dieren opnieuw een verbond wilde sluiten. Ook de neushoorns horen bij het verbond. In Gods ogen is alles en iedereen belangrijk. Dus ook de neushoorns zijn heel belangrijk.” Een diepe zucht van opluchting kwam van ergens diep in het binnenste van de neushoorn. Maar mijn vriend liet zich niet kennen. “Ach ja,” zei Dozer, “dat dacht ik altijd al. Wij neushoorns zijn wel heel bijzondere dieren.”
Dozer kletste nog wat verder, over het weer en appeltaart en ik begon het al bijna normaal te vinden, dat er een neushoorn op mijn bank zat. Met een wat moeizame beweging kwam hij uiteindelijk overeind. “Nou, ik ga dan maar weer. Bedankt voor de koekjes en de koffie. En uw antwoord natuurlijk. Misschien heeft u de volgende keer wel nog een stukje appeltaart voor me.”
Ik begeleide Dozer mee richting deur. Met ingehouden buik knipoogde hij even naar mij en wandelde zonder opnieuw schade aan te richten door mijn voordeur. “Tot ziens!” riep hij. “Ja, eh, tot ziens, Dozer.” Riep ik de neushoorn achterna. “En goede reis naar – ja waarheen eigenlijk?” Maar de neushoorn hoorde mijn vraag al niet meer. Met wiegende stappen liep hij tevreden de Dorpsstraat in en verdween links achter de huizen.
-
Bij heel jonge kinderen weglaten ↩